Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB5655

Datum uitspraak2007-10-15
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5338 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Juistheid oordeel over belastbaarheid en de daaraan gekoppelde voorgehouden functies.


Uitspraak

05/5338 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 juli 2005, 04/483 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv) Datum uitspraak: 15 oktober 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. S.M.J. Koolwijk, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C.P.J. Clarijs, advocaat te Tilburg. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.E.G. de Jong. II. OVERWEGINGEN Het Uwv heeft bij besluit van 17 juni 2003 de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 12 augustus 2003 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij besluit van 19 januari 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 17 juni 2003 ongegrond verklaard. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het onderzoek door de verzekeringsarts op zorgvuldige wijze plaatsgevonden en zijn de conclusies van een voldoende draagkrachtige motivering voorzien. Met inachtneming van zijn medische beperkingen moet appellant naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen. In hoger beroep heeft appellant zich, evenals in bezwaar en beroep, op het standpunt gesteld dat hij volledig arbeidsongeschikt is en niet meer in staat enige arbeid te verrichten. Naar de mening van appellant is het belastbaarheidsonderzoek door de verzekeringsarts gekleurd door het frauderapport dat begin 2003 is opgesteld naar aanleiding van het feit dat appellant geregeld in een Surinaamse winkel in Eindhoven was gesignaleerd. Voorts dient uit het feit dat hij door het Uwv inmiddels sinds 8 mei 2006 weer volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, de conclusie te worden getrokken, dat dat in de periode tussen de thans aan de orde zijnde datum in geding 12 augustus 2003 en 8 mei 2006 eveneens het geval was, aldus appellant. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond bestaat voor twijfel aan de door het Uwv – op basis van de door de verzekeringsarts A.M.A. Martens en de bezwaarverzekeringsarts H.M.Th. Offermans op 25 februari 2003 en 26 november 2003 uitgebrachte rapportages – in acht genomen medische beperkingen van appellant. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft neergelegd. Ook de door appellant in hoger beroep bij brief van 23 augustus 2007 ingezonden medische verklaringen van de behandelend cardioloog, huisarts en internist hebben de Raad niet tot een ander oordeel geleid. Bezwaarverzekeringsarts Offermans heeft in zijn rapportage van 29 augustus 2007 gemotiveerd aangegeven dat de inhoud van deze stukken geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de op en na 12 augustus 2003 bestaande medische beperkingen van appellant te wijzigen. Deze stukken zien immers grotendeels op de gezondheidssituatie van appellant in 2006. Voor zover zij handelen over de klachten tengevolge van diabetes mellitis en hypertensie waarmee appellant al sinds 1994 bekend is, voegen zij niets toe aan de informatie die reeds werd meegewogen bij de beoordeling van de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding 12 augustus 2003. Voorts overweegt de Raad dat uit de omstandigheid dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant tengevolge van een bypass operatie op 23 april 2006 inmiddels met ingang van 8 mei 2006 opnieuw is vastgesteld op 80 tot 100%, geenszins valt af te leiden dat appellant op en na 12 augustus 2003 ook al buiten staat moet worden geacht tot het verrichten van de hem voorgehouden functies van printmonteur, assemblage medewerker en verkooptelefonist. Nu in de Functionele Mogelijkheden Lijst van 25 februari 2003 geen beperking is opgenomen voor het werken onder tijdsdruk, kan de grief van appellant dat de hem voorgehouden functies niet passend zijn omdat deze meebrengen dat gewerkt moet worden onder druk, terwijl stress, gezien zijn gezondheidsklachten volledig dient te worden vermeden, niet slagen. De Raad benadrukt opnieuw dat het in dit geding gaat om de herziening van de uitkering van appellant per 12 augustus 2003. Het hoger beroep treft derhalve geen doel en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.W. Ris-van Huussen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2007. (get.) J. Janssen. (get.) A.C.W. Ris-van Huussen. JL